dinsdag 10 mei 2011

Over de stageperiode in het vierde leerjaar..

Maandag was mijn laatste stagedag in het vierde leerjaar en daarom volgt, zoals ik reeds een hele tijd geleden beloofd had, eindelijk het verslag over deze stage. Het is best een lang verslag, maar er was zoveel dat ik over deze stage kon vertellen (en dan heb ik nog niet alles verteld) en voordat ik het wist had ik enkele pagina’ s volgeschreven. Maar diegenen die niet zo’n fan zijn van de verslagen kunnen natuurlijk ook gewoon naar de foto’s kijken.
In functie van de training over ‘activerende didactiek’, die we enkele weken geleden hebben gevolgd, had ik met mijn mentor afgestemd om in mijn stage de verschillende werkvormen die tijdens deze training aanbod waren gekomen, toe te passen in mijn lessen. Op deze manier had de juf voldoende voorbeelden om de theorie nadien zelf in de praktijk om te zetten.
Op dag 1 van mijn stage in het vierde leerjaar stonden er bijgevolg enkele veranderingen, i. f. v. de training over activerende didactiek, op de planning. Eerst en vooral werd de klasopstelling veranderd. De 32 leerlingen werden in 8 groepjes van 4 leerlingen verdeeld. Hierdoor ontstonden er 8 ‘eilandjes’ in de klas, waarbij de kinderen twee aan twee over elkaar zaten.  Op deze manier kunnen coöperatieve werkvormen snel en efficiënt toegepast worden zonder dat alle banken verschoven moeten worden.
De nieuwe klasopstelling: 8 groepjes van 4 leerlingen.
Maar gezellig in groepjes van 4 zitten betekent ook dat de verleiding om te praten veel groter wordt. Om dit te vermijden had ik een motivatiesysteem rond het thema ‘Pasen’ uitgewerkt. De kinderen mochten van mij gerust in groepjes zitten, maar ze moesten weten dat hieraan enkele afspraken verbonden waren. Op dag 1 van mijn stage had ik bijgevolg ook tijd vrijgemaakt voor het opstellen van een afsprakenblad. Op een groot vel papier had ik een paashaas getekend. Samen met de kinderen stelden we 5 belangrijke afspraken op waaraan ze zich gedurende mijn stage moesten houden. Deze afspraken werden in de buik van de paashaas geschreven. Rond de paashaas werden 8 bladen gehangen, voor elke groep 1. Het was de bedoeling dat aan het einde van mijn stage op elk blad 5 papieren paaseitjes waren gekleefd, één voor elke afspraak. Groepen die een afspraak goed naleefden kregen van mij een paaseitje. De groep die als eerste 5 paaseitjes had verzameld, was gewonnen en werd beloond met wat lekkers. Hoewel ik wegens hun leeftijd en het geloof van sommigen een beetje schrik had voor het enthousiasme van de leerlingen over dit motivatiesysteem, viel dit zeer goed mee. Je zag dat de kinderen elkaar aanmoedigden om zich aan de afspraken te houden, zodat hun groep een paaseitje zou verdienen. Iemand die zich niet aan de afspraken hield, werd door zijn groepsgenoten op de vingers getikt. Dit vond ik positief en bijgevolg moest ikzelf minder opmerkingen geven.            
Het motivatiesysteem in het thema 'Pasen'.
 De papieren waarop de paaseitjes verzameld werden, kregen een dubbele functie doordat ik ze ook ging  gebruiken als ‘jubel- en klaagmuur’. Wanneer ik een opmerking had over een groep, of iemand van een groep, of wanneer ik iets positiefs te melden had, dan noteerde ik dit op het blad van die groep. Hierdoor ontstond de gewoonte dat elke morgen de kinderen eerste gingen kijken naar het blad van hun groep, alvorens ze op hun plaats gingen zitten. Ik merkte dat deze werkwijze een  positieve invloed had op het gedrag van de leerlingen en daarover was ik tevreden. 
Nog nieuw op dag 1 was de introductie van ‘het contractwerk’. De kinderen kregen enkele MOET- en MAG-opdrachten rond het thema ‘Pasen’.  Ze mochten zelf kiezen welke oefeningen  ze eerst wilden maken, maar de contractschriftjes moesten de dag voor de paasvakantie worden afgegeven en op die dag moesten alle MOET-opdrachten zeker gemaakt zijn. De leerlingen kregen 2 x een halfuur de tijd, ingepast in het lessenrooster, om in het schriftje te werken en verder werd er in het schriftje gewerkt op momenten dat ze moesten wachten of tijd over hadden. Het overnemen van de opdrachtenkader, die ik had voorgetekend en -geschreven aan het bord, was al een hele karwei die veel minder vlot verliep dan gedacht. Achteraf bekeken was dit te verwachten, want de kinderen hadden nog nooit van ‘contractwerk’ gehoord en ze hadden even de tijd nodig om alle informatie te verwerken vooraleer ze begrepen wat de bedoeling van het contractwerk was. Maarr na een dag waren de meeste leerlingen al zeer ijverig aan het werk in het schriftje op elk moment dat ze hiervoor de kans kregen.  Het was ook zeer leuk om te zien dat de kinderen eerst hulp vroegen aan elkaar wanneer ze een opdracht niet goed begrepen, voordat ze naar mij kwamen. Uit observatie en uit de correctie van de contractwerkschriftjes bleek dat de meeste kinderen de bedoeling van het contractwerk hadden begrepen. Wanneer ik aan de  kinderen vroeg  of ze in de toekomst nog contractwerk wilden, was het antwoord duidelijk ‘ja’. Dit vond ik zeer positief.
Tijdens mijn lessen in het vierde leerjaar heb ik, waar mogelijk, gebruik gemaakt van verschillende coöperatieve werkvormen zoals partnerwerk, het interview, de placemat, werken per vier met rollenverdeling (leider, schrijver, tijdsbewaker, presenteerder) en groepsoverschrijdend werken. Aangezien de kinderen voordien alleen zaten en de leerkrachten zelden gebruik maken van partner- of groepswerk tijdens hun lessen, vonden de kinderen dat natuurlijk leuk. Bij de meeste groepen verliep de samenwerking  goed, maar toch waren er enkele groepen waarbij dit in het begin niet zo vlot liep. De kinderen vroegen om te wisselen van groep, maar daaraan heb ik niet toegegeven. De kinderen moeten leren samenwerken met iedereen, ook al is dit niet eenvoudig. Naar het einde toe verliep de samenwerking ook in deze groepjes veel vlotter en uiteindelijk waren  ze fier dat ook zij wel konden samenwerken.
Partnerwerk tijdens de les aardrijkskunde.

Werken met 'de placemat' (1).

Werken met 'de placemat' (2).
 Zoals ik hierboven reeds geschreven had, heb ik gedurende mijn stage ook gebruik gemaakt van activerende werkvormen. Dit gebeurde via bewegingstussendoortjes op het niveau van de leerlingen, maar ook tijdens bewegingsactiviteiten in functie van de lessen. Via activiteiten zoals ‘de juf zegt …’, ‘doorfluisterspelletjes’, ‘galgje’, ‘ritmisch bewegen op kleuren’ en ‘dirigentje’ probeerde ik de aandacht en het enthousiasme van de leerlingen te verhogen.  Aangezien de leerlingen dit voordien zelden hebben gedaan, reageerden ze zeer positief op deze activiteiten en werkten ze goed mee.
Ondanks het feit dat mijn stageopdracht deels over coöperatieve werkvormen ging, heb ik ook een paar keer gebruik gemaakt van de werkvorm ‘zelfstandig werk’.  Het is immers niet altijd haalbaar om gebruik te maken van coöperatieve werkvormen en bovendien is het belangrijk dat de kinderen ook zelfstandig kunnen werken. Ook hierbij heb ik een werkwijze gehanteerd die aanbod was gekomen tijdens de training. Ikzelf heb deze werkwijze de naam ‘zelfstandig werk volgens het 3-kleurensysteem’ gegeven omdat dit handig was om op te schrijven in mijn stageagenda en bovendien kenden de kinderen dit begrip ook zeer snel en wisten onmiddellijk waarover ik het had als ik deze werkvorm aankondigde. ‘Zelfstandig werk volgens het 3-kleurensysteem’ verloopt als volgt: De juf hangt het draaibaar bord met 3 kleuren aan het bord. Eerst legt de leerkracht de opdracht(en) duidelijk uit zodat de leerlingen zelfstandig aan de slag kunnen. Wanneer er geen vragen meer zijn, dan zet de leerkracht het bord op rood. Rood wil zeggen dat de leerlingen een vragen mogen stellen. Niet aan de juf en ook niet aan de leerlingen in hun groepje. De juf heeft op deze moment de tijd om extra begeleiding te geven aan een (of meerdere) zwakke leerling(en) en ze wil hierbij niet gestoord worden. Wanneer de leerlingen een vraag hebben, dan moeten ze deze onthouden en verdergaan naar de volgende opdracht. Na een tijd zet de leerkracht het bordje op oranje. De kinderen mogen nu nog steeds geen vragen stellen aan de juf, maar wel aan de kinderen uit hun groepje. Dit natuurlijk wel op voorwaarde dat het rustig en eerlijk gebeurt. Uiteindelijk komt het bordje op groen. De kinderen mogen nu vragen stellen aan zowel de juf als aan de leerlingen in hun groepje. De juf loopt nu rond in de klas, observeert en helpt waar nodig. Aan het einde van mijn stage in het vierde leerjaar  waren de kinderen gewend aan deze werkvorm en verliep dit heel vlot en rustig.
Tot slot heb ik in het vierde leerjaar ook enkele lessen over België gegeven. Dit gebeurde op aanvraag van de leerkracht aangezien er tijdens de lesdagen voor de paasvakantie toch geen  nieuwe leerstof werd aangebracht. Voor het opstellen van deze lessen ben ik begonnen vanuit de interesse van de leerlingen zelf. Ik heb hen eerst laten vertellen wat ze al wisten over België en wat ze graag zouden weten over België. Op basis hiervan heb ik een paar activerende lesjes over België gemaakt waarin ze hebben kennisgemaakt met het koningshuis, enkele belangrijke gebouwen en bekende personen, strips, chocolade, frietjes, bier en de geografische ligging van België. Ze hebben ook het Belgische volkslied ‘De Brabaçonne’ geleerd en de leerlingen hebben in kleine groepjes een brief geschreven naar een leerling uit het zesde leerjaar van mijn Vlaamse stageschool.
Tijdens een les over 'België'.

Een brief schrijven  naar de leerlingen van het zesde leerjaar uit GBS De oogappel te Vrasene (1).

Een brief schrijven  naar de leerlingen van het zesde leerjaar uit GBS De oogappel te Vrasene (2).
Wanneer ik terugkijk naar mijn stageperiode in het vierde leerjaar, dan heb ik een positief gevoel. Ik heb op zelfstandig vlak meer geleerd uit deze stageperiode dan uit de stageperiode in het tweede leerjaar. Dit mede doordat ik veel minder begeleid werd en mijn plan moest trekken. Ik weet nu dat ik een klas alleen kan leiden, want dat is wat ik volgend jaar zal moeten doen, en mijn zelfvertrouwen hierover is gegroeid.  Niet dat ik hierover zulke grote twijfels had, maar ik had voordien nog nooit zoveel en zolang alleen voor de klas gestaan. Dit wil niet zeggen dat ik niet positief terugkijk naar mijn stageperiode in het tweede leerjaar. In het tweede leerjaar lag de focus meer op de aanpassing aan het Surinaamse onderwijssysteem, terwijl in het vierde leerjaar de focus meer lag op het toepassen van de activerende didactiek, die nieuw is voor de plaatselijke leerkrachten.
Aan het einde van deze twee periodes van didactische stage kan ik bijgevolg besluiten dat ik de twee belangrijkste doelen die ik voor ogen had voordat ik naar Suriname kwam, bereikt heb. Namelijk als eerste  ‘een uitwisseling van de cultuur en de visie op onderwijs’  en als tweede ‘het verder ontwikkelen van flexibiliteit en zelfstandigheid in de klas‘. Hierover ben ik dan ook zeer tevreden en ik ben de personen die dit mede mogelijk hebben gemaakt dankbaar.

Juf Chloë en he vierde leerjaar.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten